De koning onderwees zijn zoon zelf. Elke les besloot de koning met de raad: ‘Jongen onthoudt goed dat eilanden en vrouwen niet bestaan.’
Op een dag kreeg de jongen een paard. Hij reed er mee door het koninkrijk. Na een lange tocht kwam hij bij de zee. Er dreef een soort pannenkoek in zee met daarop hele vreemde wezens.
Een vreemdeling sprak de jongen aan en zei: ‘Jongen, dat is nu een eiland met vrouwen. ‘Dat’ zei de prins fel, ‘kan helemaal niet! Mijn vader, de koning, zegt dat zulke dingen niet bestaan.’
Maar de jongen bleef terugverlangen naar het uitzicht op die pannenkoek met vreemde wezens. Zijn vader bleef hem echter dezelfde raad geven. Uiteindelijk besefte de prins dat het helemaal niet zo belangrijk was of nu zijn vader of de vreemdeling gelijk had.
Hij verlangde zo sterk naar het strand dat hij besloot dat eilanden en vrouwen wel degelijk bestaan. Hij maakte een bootje, roeide naar het eiland en had de tijd van zijn leven.
Paolo Coehlo –